Waar de ziel sterker verbonden is met de Goddelijke Wil, daar werkt het kruis des te meer het goede uit in de ziel en heiligt haar.

Ik dacht aan mijn armzalige toestand en hoe zelfs het kruis voor mij verbannen is. En in mijn binnenste zei Jezus tegen me: “Mijn dochter, waar twee willen tegenover elkaar staan, vormt de één het kruis voor de ander. Zo is het met Mij en de schepselen: als hun wil tegengesteld is aan de Mijne, ben Ik hun kruis en zij het Mijne. Dus ben Ik de lange balk die verticaal staat en zij de korte balk en zij beiden kruisen elkaar en vormen het kruis. Wanneer nu de wil van de ziel zich met de Mijne verenigt, zijn de balken niet langer gekruist, maar lopen parallel aan elkaar, vandaar dat het niet langer een kruis is. Begrijp je? Bovendien heiligde Ik het kruis, het kruis heiligde Mij niet. Daarom is het niet het kruis dat heiligt. Het is eerder de eenheid met Mijn Wil die het kruis heiligt. Dientengevolge kan het kruis zelf alleen maar iets goeds voortbrengen in zo verre het verbonden blijft met Mijn Wil. En dit niet alleen, maar het kruis heiligt en kruisigt alleen een deel van de persoon, terwijl niets aan Mijn Wil ontsnapt. Die heiligt alles, en kruisigt de gedachten, verlangens, de wil, de gevoelens, het hart, alles. En Mijn Wil, die licht is, doet de ziel de noodzaak zien van deze totale heiliging en kruisiging zodanig dat de ziel zelf Mij aanspoort het werk van Mijn Wil binnen haar te voltooien. Daarom zijn het kruis en de andere deugden tevreden, zolang zij iets van het schepsel bezitten. En als zij er in slagen het schepsel vast te nagelen met drie spijkers, zijn ze verheugd en bezingen hun overwinning. Mijn Wil daarentegen, niet wetend hoe een werk met rust te laten tot het voltooid is, is niet tevreden met slechts drie spijkers, maar wil zo veel spijkers gebruiken als er acten in Mijn Wil zijn waarover Ik in het schepsel kan beschikken.”